Jarenlang heeft Ruud van den Goor (45) te maken gehad met angst, verslaving en een diep gevoel van schaamte. Het idee dat hij vandaag de dag als ervaringsdeskundige anderen zou begeleiden, leek toen ondenkbaar. Zijn weg naar herstel begon niet in een behandelkamer, maar in een wijkcentrum, met een soeplepel in zijn hand.
Als kind lag Ruud heel vaak in het ziekenhuis. Hij had een gespleten geheemelte en als zijn melktanden uit zouden vallen, kwamen er geen volwassen mensentanden voor terug. Dat bleek een zeldzame combinatie. “Ik voelde me een soort circusact. Stagiaires en doktoren kwamen vaak naar me kijken. Achteraf denk ik dat daar het idee is ontstaan dat ik afwijk van wat normaal is.” Op school werd hij gepest. In het werkleven volgden afwijzingen elkaar op. Hij ontwikkelde een overlevingsstrategie: altijd behulpzaam zijn, grapjes maken, opgaan in de massa. “Ik werd een kameleon. Als ik maar op anderen leek, dan werd ik niet afgewezen.”
Maar die aanpassing had een prijs. Hij kreeg te maken met periodes van angst, burn-out en depressie, en gebruikte lange tijd cannabis om met spanning om te gaan. Later, in de GGZ, raakte hij ook verslaafd aan voorgeschreven medicatie. “Op mijn dieptepunt was ik verder van mezelf verwijderd dan ooit.”
Er waren jaren dat Ruud nauwelijks de deur uitkwam. “De enige reden om buiten te komen was mijn hond Pepper. Ik dacht dat de hele buurt zag dat ik niet werkte en dat ze mij lui vonden. Niemand had dat ooit gezegd, maar ik geloofde het.” Zijn dieptepunt kwam tijdens een periode waarin hij zwaar overmediceerd was. “Ik was drie jaar lang mezelf kwijt. Ik woog nog maar zestig kilo, sliep nauwelijks, kon niks onthouden. ’s Nachts zat ik met mijn hond op het marktplein in Reuver, pratend tegen mezelf. Hele discussies voerde ik daar. Mijn moeder heeft zich in die tijd dood ongerust gemaakt. Ze was bang dat ik mezelf iets aan zou doen. Dat vind ik nog steeds het moeilijkst om aan terug te denken: wat zij heeft moeten voelen.”
Het gevoel niets waard te zijn werd gevoed door zijn situatie: geen werk, geen relatie, geen hoop en geen perspectief. Vanuit de GGZ kreeg hij te horen dat hij ‘niet in staat was om patronen te doorbreken’. “Dat kwam zó hard binnen. Alsof iemand zei: wen er maar aan, dit is je leven.”
Het keerpunt kwam onverwachts. “Ik besefte dat ik mijn huis uit moest, onder de mensen komen.” En dus maakte Ruud als vrijwilliger elke week soep in het wijkcentrum. “Het leek iets kleins, maar daar werd ik gewaardeerd, gewoon omdat ik er was.” Daar ontmoette hij ook een ervaringsdeskundige. Via haar kwam hij bij het Zelfregiecentrum Venlo. Die eerste keer durfde hij bijna niet te gaan. “We zijn hand in hand naar binnen gelopen. Alles in mij schreeuwde: draai om. Maar binnen merkte ik: ik ben niet de enige. Niemand veroordeelde me. Ik mocht er gewoon zijn zoals ik was.” Soep werd zijn veilige ingang. “Soep koken betekende dat ik daar kon zijn, zonder dat ik meteen veel hoefde te praten. Langzaam werd ik ‘de jongen van de soep’. Van daaruit groeide het contact.”
Voor Ruud begon het echte herstel buiten de behandelkamers. “Mijn identiteit draaide jarenlang om ‘de patiënt’. Toen ik vrijwilliger werd, voelde ik me voor het eerst weer mens.” Vrijwilligerswerk werd vijf dagen per week helpen bij verschillende initiatieven: maaltijden voor dakloze mensen, activiteiten in de wijk, herstelgroepen. “Ik ontdekte dat ik blij werd door iets te kunnen betekenen voor mensen die er buiten vallen.” Uiteindelijk volgde hij de opleiding tot ervaringsdeskundige. Tijdens die opleiding kreeg hij een onverwacht telefoontje: of hij bij het Zelfregiecentrum in dienst wilde komen. “Twintig jaar lang had ik uitzendbaantjes gedaan. Nu belde iemand om míj te vragen. Niet omdat ik me aanpaste of overuren wilde draaien, maar gewoon om wie ik was.”
Herstel is voor Ruud geen rechte lijn. Hij noemt zichzelf ‘leergierig naar zichzelf’. “Ik stel mezelf vragen als: waarom doe ik dit? Wat levert het me op? Wat voedt mij?”Maar terugvallen kwamen er ook. Nieuwe uitdagingen—zoals een opleiding volgen of een lezing geven—brachten spanning met zich mee. “Vroeger liep ik weg van alles wat spannend was. Nu loop ik ernaartoe. Daar zit vaak iets wat gezien wil worden.”Hij leerde beter voor zichzelf te zorgen: yoga, tijd in de natuur, soms een ‘weekend ont-mensen’ om prikkels los te laten. “Dat is geen terugtrekken uit het leven, maar juist ruimte maken.”
Een belangrijk stuk herstel kwam toen hij, na twintig jaar, weer mensen in zijn huis durfde uit te nodigen. “Mijn huis was mijn veilige bunker. Daar kon niemand me pijn doen. Maar ik hield ook de mooie buitenwereld buiten.” Met therapie—waarbij EMDR en exposure een rol speelden—leerde hij de deur weer letterlijk openzetten. “Het klinkt misschien gek, maar ik moest opnieuw leren hoe je iemand uitnodigt. Dat lijkt klein, maar voor mij was het een enorme stap.”
Hij praat nu openlijk over zijn verleden. “Vroeger schaamde ik me. Dat gevoel is er nog wel, maar ik kan het nu omzetten in iets krachtigs en daarmee ook anderen helpen. Ik hoef me niet meer te schamen want ik heb er zelf wat mee gedaan en aan mezelf gewerkt.”
Nu begeleidt Ruud herstelgroepen, geeft cursussen en heeft individuele gesprekken. “Ik mag doorgeven wat ik zelf heb mogen ontvangen. Dat is het mooiste wat er is.”Het gaat hem niet om diagnoses, maar om mogelijkheden. “In therapie lag de focus vaak op wat niet goed ging. Buiten de GGZ ontdekte ik wat ik wél kon, welke rollen ik nog meer had naast patiënt.”
Ruud weet hoe belangrijk het is om gezien te worden zoals je bent. “Zorg dat je een veilige plek hebt en mensen die je opvangen als het misgaat. Maar vooral: durf te twijfelen aan je oude overtuigingen. Herstel begint op het moment dat je zegt: zo wil ik het niet meer.” Hij glimlacht even. “Je hoeft nog niet te weten hoe het er dan uit moet zien. Dat verlangen alleen al is een krachtig begin. En soms begint dat dus met een pan soep.”
Wij maken gebruik van cookies.